Sinds de 72-jarige Theo zijn hobby als natuurkenner niet meer kan uitvoeren, lukt het niet langer om zijn spanningen de baas te blijven. Ontredderd zit hij tegenover me en verontschuldigt zich voor zijn emoties. In deze man zit geen greintje kwaad.
Hij heeft veel meegemaakt. Zes jaar geleden stierf zijn vrouw Annemarie aan kanker en een paar jaar later begeleidde hij een stervende broer. Dat hij vervolgens zelf kanker kreeg en een ingrijpende behandeling moest ondergaan, komt nauwelijks aan bod. “Ik ben niet belangrijk” is de impliciete boodschap die hij als kind over zichzelf heeft geleerd.
Oh jee, ik heb weer tranen! Afkeurend schudt hij zijn hoofd
Als kind uit een gezin van zes moest Theo flink zijn. Huilen hoorde daar niet bij. Ik probeer me het zachtaardige jongetje voor te stellen dat zich stilletjes op zijn kamertje terugtrok als hij verdrietig was.
Zijn gevoelige kant kreeg pas tijdens zijn huwelijk meer ruimte. Een lieve vrouw, drie mooie kinderen. Ze hadden het zo goed samen. Annemarie vulde met haar warmte en opgewekt karakter de leegte in zijn leven. Hij leerde bij haar meer zichzelf te zijn.
Haar ziekte kwam als een mokerslag. Dag en nacht stond hij voor haar klaar. Haar lijden was ondraaglijk. Met trillende vingers slaat hij een bladzijde om en toont me een foto waarop ze, kromgebogen van de pijn, met het hoofd op tafel ligt. Het is een hartverscheurend beeld.
Twee jaar na haar overlijden ging hij alles opschrijven, uit angst iets te vergeten. Aan de hand van zijn dagboek gaan we stap voor stap door haar ziekteproces heen. Met breekbare stem leest hij een passage voor: Machteloos moest ik toezien hoe zij strijdend ten onder ging. Ik stak geen hand uit. Nee, ik stak wél een hand uit, maar ik kon haar niet vasthouden.
Alles op alles heeft ie gezet om haar te helpen. En dan toch de twijfel. Had hij niet moeten doorzetten om het over haar naderende dood te hebben, ook al wilde ze dit niet ? Hij voelt zich er nog schuldig over.
‘Heb ik het wel goed gedaan? Ben ik van betekenis geweest?’
Geleidelijk komen er ook andere herinneringen boven. Zoals die avond voor haar overlijden met haar hoofd tegen de zijne en haar fluisterende stem ‘Ik heb een fijne tijd met je gehad.’
Zijn handen strijken over het briefje met haar laatste wensen. Hij koestert het als een kostbaar kleinood. Voorzichtig haalt hij het tevoorschijn en legt het voor me neer: Hoe zal het met papa gaan… Op hem letten… Alleen thuiskomen… Alleen naar bed…wij kennen elkaar 40 jaar…lange tijd… Ik krijg een brok in mijn keel.
Deze woorden en het briefje bevestigen voor hem wat ik allang weet: Hij doet ertoe.
Mirjam Koppenol
Mirjam werkt sinds 2019 bij het Helen Dowling Instituut en is GZ-psycholoog. Graag maakt zij anderen deelgenoot van haar ervaringen als therapeut, en geeft ze een inkijkje in de therapiekamer.